Fossiel


Onder fossielen verstaat men alle resten en sporen van planten en dieren die geconserveerd zijn in gesteente. Hoewel dat vaak wordt gedacht, hoeven fossielen niet ‘versteend’ te zijn. Zeer veel fossielen zijn inderdaad niet versteend. Zelfs uit zeer oude gesteenten zijn fossiele resten bekend die nauwelijks veranderd zijn. Verder denken velen dat fossielen altijd zeer oud zijn. Ook dit is niet terecht. Er zijn vele zeer jonge fossielen bekend, ontstaan in voor mensen bekende periodes.

De wetenschap die fossielen bestudeert heet paleontologie.

Er bestaat een aantal bijzondere vormen van fossilisering. In barnsteen worden bijvoorbeeld soms complete insecten ingesloten gevonden, doordat de hars waaruit de barnsteen ontstaan is, een goede afsluiting tegen oxidatie vormt. Dat geldt op grotere schaal ook voor teerputten. In de buurt van de Amerikaanse stad Los Angeles is een goed voorbeeld daarvan in de La Brea teerputten. Van dieren die in de teerput gevangen raakten, bleven de botten vaak bijzonder goed bewaard. Bovendien trokken de vastzittende dieren vaak roofdieren aan, die ook weer verstrikt raakten. Op deze manier werd tijdens het Pleistoceen een “bottenkerkhof” gevormd. In kleien die in stilstaand zuurstofloos water zijn afgezet worden vaak zeer goed geconserveerde fossielen aangetroffen. Door de afwezigheid van zuurstof fossiliseren planten daarin bijzonder goed. Heel vaak is niet de hele waterkolom zuurstofloos maar alleen het onderste gedeelte. Dergelijk gelaagd water heeft dus een normaal zuurstofgehalte in de bovenste laag. In de bovenste laag gaan organismen dood die vervolgens naar beneden zakken en dan in een zuurstofloze omgeving terechtkomen waar zij bewaard blijven. Ook kunnen levende organismen onbedoeld in de onderste zuurstofloze laag terechtkomen waardoor zij sterven en fossiliseren. In een dergelijke afzetting zijn vissen soms in een verkrampte wijze bewaard wat wijst op verstikking.

Plaats een reactie